Blog

De pijn van het onderwijs onder de loep


Dit artikel maakt onderdeel uit van een drieluik en is eerder op de onderwijscommunity verschenen.

Woord vooraf

Wat in 2019 begon met het idee ‘ik schrijf een boek over het onderwijs’, eindigde vijf jaar later als een trilogie. Als veranderkundige en organisatiepsycholoog nam Kim Castenmiller het onderwijs onder de loep: hoe staat het er nu eigenlijk echt voor met ons onderwijs (deel 1), wat zijn perspectieven voor de toekomst (deel 2) en hoe pakken we verandering aan (deel 3)? Met deze eerste longread uit een reeks van drie, geeft Kim Castenmiller een inkijkje in het eerste deel van De Onderwijstrilogie: Met ons onderwijs de toekomst in. Dit artikel is voor de lezers en leden van Onderwijscommunity geschreven.

Voorbij de krantenkoppen

Toen ik begon met dit boekproject, werd er volop gestaakt. ‘Meeste stakers ooit in 2019’, kopte het CBS. Niet voor niks begin ik daarmee ook het eerste hoofdstuk van het eerste deel van de trilogie: Stakende leraren. Stakingen zijn er niet alleen binnen het funderend onderwijs: iedere sector in het onderwijs kent wel haar eigen actiegroep. Waarom werd er zoveel gestaakt? De rode draad is wel de werkdruk, het lerarentekort én geld. Of het nu gaat om meer geld voor onderzoek op de universiteiten of het gelijktrekken van het salaris van de basisschoolleerkracht met die van de docent in het voortgezet onderwijs: ‘er moet geld bij’ is de oproep.

Na wat ‘rustige’ stakingsjaren (corona hield ons bezig), wordt er in 2025 opnieuw weer volop actie gevoerd. Dit keer vooral door het hoger onderwijs vanwege de flinke bezuinigingen die op stapel staan. Arno Kersten, journalist bij de AOb, schrijft afgelopen weekend op LinkedIn dat het aandeel van de collectieve uitgaven van het Bruto Binnenlands Product dat naar onderwijs gaat, al jaren verder afneemt (en nog verder gaat afnemen).

De eerste hoofdstukken van het eerste deel zijn vooral ingegeven door de krantenkoppen in 2019 en 2020. Nog voor de corona-uitbraak waren dat niet alleen de stakende leraren, maar ook de boze ouders die in een gele schoolbus naar de inspectie vertrokken om daar een collectieve klacht over passend onderwijs te overhandigen, de jongens die het slechter doen in het onderwijs en de ‘overmatige’ ADHD-diagnoses, waar dikwijls een recept voor Ritalin op volgt, de prestatiedruk bij kleuters tot en met studenten, de thuiszitters waarvan recentelijk oudervereniging Balans becijferde dat het om minstens 70.000 kinderen en jongeren gaat en natuurlijk de teruglopende PISA-scores. Krantenkoppen maken wel duidelijk: ons onderwijs holt achteruit en maar liefst een derde dreigt het onderwijs laaggeletterd te verlaten.

Figuur 1 Uit het PISA-2022 rapport: pisa-nederland.nl/resultaten2022

Ik vroeg me af: wat gaat er achter al deze alarmerende berichten schuil? Zoals: Kan de jeugd van tegenwoordig echt zo slecht (begrijpend) lezen en hoe komt dat dan? In de rest van deel één van De Onderwijstrilogie maak ik een verdiepingsslag en ga zo voorbij aan de krantenkoppen.

Het onderwijs: een systeem in de knoop?

Het lerarentekort, bijvoorbeeld. Er zijn genoeg bevoegde leraren, en toch is er een tekort? OCW ziet heil in een ‘mannenpabo’ en adverteert in haar recente campagne met een salaris van 6.000 EUR voor de leraar: een salaris dat de gemiddelde leraar niet herkent. Jan-Willem Duim, leerkracht en ondernemer, brengt met zijn website ‘Stille Reserves’ in beeld waarom leraren afhaken.

We kunnen wel veel inspanningen verrichten om meer mensen zich te laten (om)scholen tot leraar, maar de achterdeur staat wijd open. Jonge leraren en zij-instromers verlaten gedesillusioneerd al snel weer het onderwijs of worden zzp’er. Wat is er precies aan de hand? In het gelijknamige hoofdstuk ‘Stille reserves’ ga ik erop in en spreek ik met Jan-Willem Duim, maar ook met zij-instromer Paul Baan. Baan begint na één jaar te hebben gewerkt als leraar het initiatief Klassewerkplek, vanuit de overtuiging dat goed werkgeverschap weleens een belangrijke sleutel zou kunnen zijn in het behouden van leraren voor het onderwijs. Geen gekke gedachte gezien de resultaten uit de enquête die Jan-Willem Duim op zijn website toont.

Figuur 2 Ontleend aan stillereserve.nl/cijfers

In de ondertitel van de trilogie ‘Met ons onderwijs de toekomst in’ is het woordje ‘ons’ bewust gekozen. Van wie is het onderwijs eigenlijk? Wie mag er wat van vinden en vooral ook wie heeft er wat over te zeggen? Edith Hooge is tegenwoordig de bestuurder van de Universiteit van Amsterdam, maar als onderzoeker aan de Tilburg University bracht ze het complexe speelveld van het onderwijs in kaart. Op 23 november 2017 schrijft Hooge hierover een onderwijsblog in NRC met de prikkelende kop: De school raakt stuurloos door aangroei van instanties’.

Ze maakt voor wat betreft de groei aan ‘beleidsbemoeiende en meesturende organisaties tussen overheid en scholen’ de vergelijking met ‘mosselen aan een boot’. Of al deze organisaties er niet zouden moeten zijn of geen rol mogen hebben in het onderwijs, is niet zo eenvoudig te stellen (zo heeft de inspectie haar functie), maar het mag niet ten koste gaan van de stem en invloed van leraren, andere onderwijsprofessionals of leerlingen, studenten en ouders. De plaatjes van Edith Hooge in haar onderzoek (bijvoorbeeld pagina 30) laten een wirwar aan lijnen zien: een speelveld waarin de stem van de ‘gebruiker’ van het onderwijs makkelijk kan ondersneeuwen. Maar hier is niet alleen het overvolle speelveld ‘debet’ aan.

De invloed van drie mannen uit de 19e eeuw op de meetcultuur

Eén van de meest actuele pijnpunten die in het eerste deel aan de orde komt, is wel de meet- en toetscultuur in het onderwijs. Zo is er veel te doen over de doorstroomtoets, de opvolger van de citotoets, in het primair onderwijs. Een aantal scholen boden hun leerlingen in groep acht de mogelijkheid de toets niet te maken, ondanks dat scholen wettelijk verplicht zijn deze af te nemen. Het belangrijkste motief hiervoor is dat ze vinden dat de toets de kinderen tekortdoet: het focust enkel op rekenen, taalverzorging en begrijpend lezen – en een kind heeft zoveel meer capaciteiten dan dat. Onder druk van staatssecretaris Paul, die dreigde de financiering van de scholen op te schorten, zijn de scholen alsnog overstag gegaan en hebben de doorstroomtoets afgenomen. Maar ‘de geest is uit de fles’, aldus schooldirecteur Marlies Pepping in Trouw.

Het onderwijs is in de ban van de cijfers gekomen, het meetbare floreert

In het hoofdstuk ‘Het kind als het meetbare object’ ga ik op zoek naar de oorsprong van de meetcultuur in het onderwijs. Ik stuit op het boek De mythe van het gemiddelde van Todd Rose. Er is een drietal mannen dat een rol van betekenis speelt in het ‘doorvoeren van het denken in gemiddelden en standaardisatie met als gevolg dat ‘het systeem’ boven de mens, als mens en als individu, is komen te staan’ (Castenmiller, 2025, p. 103).

Figuur 3 Afbeeldingen ontleend aan Wikipedia

We zien hier:

  • Adolphe Quetelet (links) (Quetelet leefde van 1796 – 1874), een van de eersten die statistische methoden in de sociale wetenschappen toepaste in zijn queeste naar het ontwikkelen van een wetenschap ‘voor de beheersing van de samenleving’ (Rose, 2016, p. 38). 
  • Francis Galton (midden) (Galton leefde van 1822 – 1911) die met ‘zijn’ eugenetica bijdraagt aan het geloof in de maakbaarheid van de mensheid.
  • Frederick Winslow Taylor (rechts) (Taylor leefde van 1856 – 1915) die het fundament heeft gelegd voor scientific management – waar het onderwijs ook aan ten prooi is gevallen.

De meetcultuur in het onderwijs heeft meerdere gezichten. Van het opbrengstgericht werken, Magister (ook hier stoppen sommige scholen mee) tot en met een doorgeslagen toetscultuur. Met de nodige prestatiedruk tot gevolg. Dat kinderen enkel worden beoordeeld op taal- en rekenvaardigheden, terwijl zij zoveel meer zijn dan dat – het argument voor de scholen om niet de doorstroomtoets te willen afnemen in groep 8 – vindt dus zijn oorsprong meer dan zo’n 150 jaar geleden. Zo zijn er meer ontwikkelingen, blijkt uit het eerste deel van de trilogie, waarvan de oorsprong niet zozeer binnen het onderwijs zélf ligt, maar het onderwijs wél raakt.

Het onderwijs: meer dan een speelbal van de politiek?

In de laatste hoofdstukken van het eerste deel wordt (soms pijnlijk) duidelijk hoe het onderwijs óók een populair instrument is voor politici en beleidsmakers, waarbij het belang van de leerling en student soms wordt overschaduwd.

Zo is de mbo-student (pas sinds 2020 is er wettelijke erkenning voor hun status als student) ‘gedoemd’ om langer burgerschapsonderwijs te volgen. Burgerschapsonderwijs is ontstaan als tegenreactie op toenemende radicalisering, vertelt één van de experts die ik interview. Op Wikipedia lezen we dat burgerschapsonderwijs na de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh sinds 2006 expliciet in de wet is vastgelegd. Deze wet is in 2021 vernieuwd omdat de ‘oude’ wet te vaag was en te weinig houvast zou geven voor het curriculum. Ook deze nieuwe wet is niet zonder kritiek.

Piet van der Ploeg, onderwijsfilosoof en lector pedagogiek en ethiek aan de Academica University in Amsterdam, stelt twee jaar geleden in een podcast met Jan van de Ven, ter promotie van het researchED-congres met de nieuwste inzichten uit onderwijsonderzoek voor leraren, dat in Nederland sprake is van social engineering. Burgerschap is een generiek doel van het onderwijs, betoogt Van der Ploeg, maar de kabinetten vanaf Balkenende hebben er ‘specifieke educatie’ van gemaakt met ‘hele specifieke opvattingen’ over goed burgerschap. Daarmee proberen ze een ‘maatschappelijke werkelijkheid te creëren of te verbeteren via het onderwijs’, een vorm van social engineering, maar in een democratische rechtsstaat bepalen burgers zélf hoe ze burger willen zijn. Het onderwijs kán de maatschappij niet verbeteren, maar alleen zoveel mogelijk bagage meegeven aan leerlingen en studenten om de eigen weg daarin te vinden, zegt Van der Ploeg.

Mbo-opleidingen zijn ook een populair instrument om de voorziening van de arbeidsmarkt te sturen. Zo wil Doekle Terpstra, voorzitter van Techniek Nederland, in 2022 een numerus fixus op mbo-opleidingen met een kleine baankans, in de ‘hoop’ dat daarmee meer studenten kiezen voor een technische mbo-opleiding: “De aanleg van windmolenparken, groene kantoorgebouwen en duurzamere woningen om de klimaatdoelen van Nederland te realiseren kan volgens Terpstra als er een maximum komt op het aantal studenten dat bijvoorbeeld de opleiding Mediavormgeving doet” schrijft NOS Nieuws (2022, 21 februari).

Maar is deze sturing eigenlijk wel wenselijk? In het tweede deel van de trilogie ga ik op zoek naar antwoorden.

Het onderwijs lijkt door beleidsmakers en politici al gauw gezien te worden als een plek waar ‘de pijn van de samenleving’ kan worden opgelost, is wel een van de take-outs van het eerste deel van de trilogie. En niet alleen voor degenen die zich beleidsmatig met het onderwijs bezighouden. Denk bijvoorbeeld terug aan de (gesubsidieerde) schoolmelk, ingevoerd in de jaren dertig, wat voor het ministerie van Landbouw erg goed uitkwam gezien de ‘melkplas’ in Nederland. De positieve houding ten aanzien van melk is in die jaren het gevolg van meerdere campagnes.

In het eerste deel van de trilogie onderzoek ik in hoeverre er neutraal (dat wil zeggen politiek en ideologie-vrij) onderwijs mogelijk is. Het is een mooi ideaal, nastrevenswaardig ook, maar niet eenvoudig.

Tot slot

De staat van het onderwijs is een complexe aangelegenheid: het is dan ook niet zonder reden dat het eerste deel van de trilogie maar liefst 284 pagina’s beslaat. Zonder de ‘pijn’ onder ogen te zien en er een doorwrochte analyse op los te laten, mist er een fundament voor vernieuwing van het onderwijs en wordt het sleutelen aan het onderwijs van de toekomst simplistisch en ik vrees ook gedoemd te mislukken. De meeste veranderkundigen weten dat wel.

Maar gelukkig is er niet alleen ‘pijn’ en stemt de trilogie allesbehalve somber. Er zijn even zoveel perspectieven die inspiratie bieden voor het onderwijs van morgen. Daarover meer in het volgende artikel waarin ik een inkijkje geef in het tweede deel van De Onderwijstrilogie.

Delen?

Related Posts